dinsdag 30 oktober 2012

Toekomst deelgemeenten is kiezen tussen twee kwaden


Hoe moet het verder met de deelgemeenten? Een vraag die zo oud lijkt te zijn als de weg naar Kralingen. De discussie stopt nooit, sluimert altijd door en gemiddeld eens per half jaar laait hij op. De laatste keer echter leek een doodsteek dan toch nabij. Het kabinet had op, naar mijn mening zeer vage gronden, het besluit genomen dat het klaar moest zijn. De Tweede Kamer steunde het voorstel en ook in de Eerste Kamer lijkt er een ruime meederheid voor te zijn. Jammer, dat wel. Deelgemeenten kunnen een goede bijdrage leveren aan ons lokaal bestuur, mits ze goed worden uitgerust en iedereen zich aan de decentralisatiespelregels houdt (gemeente en deelgemeenten blijven weg uit elkaars beleidsterreinen). Maar goed, beter afschaffen dan half in stand houden en beter duidelijkheid dan een eeuwige discussie, de duidelijkheid was nu verschaft!
Helaas… Amsterdam en Rotterdam leggen zich niet bij het besluit neer en gaan toch weer op zoek naar een alternatief. Volgens mij is dat het ergste scenario dat kon gebeuren. Met een goed mandaat in stand houden, zou kunnen en afschaffen zou kunnen, maar geen tussenvorm. Tussenvormen zijn in dit geval gedrochten. Ze tonen grote democratische mankementen, scheppen een schijnwerkelijkheid voor burgers, stimuleren niet dat ambitieuze goede mensen deelnemen in de structuur, zijn inhoudelijk een wassen neus omdat ze geen bevoegdheden hebben en leveren nauwelijks besparing op, omdat surrogaat vrijwel hetzelfde kost als echt.
In Rotterdam zijn er nu twee modellen bedacht waar uit gekozen zou kunnen worden. Een model met gebiedsbestuur en een model met wijkparticipatie. Beide zijn extreme vormen van exotisch bestuurskundig hobbyisme, die in de praktijk op veel praktische bezwaren stuiten.
Bij het gebiedsbestuur kiezen Rotterdammers 100 personen die een plan moeten gaan maken voor de deelgemeentegebieden. Zij zijn op persoonlijke titel gekozen en zijn dus aan niemand verantwoording verschuldigd gedurende de vier jaar na de verkiezingen. Als ze er een potje van maken, kan niemand ze wegsturen. Daarnaast is het al erg de vraag wat voor soort mensen zich kandidaat gaan stellen en hoe zij tot een soort van coalitie moeten komen om een plan te maken. Ook als zij een plan maken dat haaks staat op de visie van het gemeentebestuur is onduidelijk wat er dan moet gebeuren. Kortom, een vreemd experiment, waarvan het ook nog eens de vraag is, welk probleem er mee wordt opgelost en wie hier blij van zou moeten worden, behoudens de 100 winnaars van de beauty-contest.
Bij de wijkparticipatie, krijgen we een soort districtenstelsel, met één gekozen vertegenwoordiger per wijk. Een systeem van “the winner takes it all”. In Rotterdam zijn twee partijen veruit het grootst, en zij zullen dus de 55 wijkraadszetels onderling verdelen, al is het het meest waarschijnlijk dat de grootste van deze twee vrijwel alle 55 zetels in de wacht zal slepen. Vervolgens wordt de wijkvertegenwoordiger een soort wijkkoning die eveneens geen verantwoording meer hoeft af te leggen aan een volksvertegenwoordiging, met alle risico’s op cliëntilisme en dergelijke van dien, zoals Rotterdam dat kende vanuit de stadsvernieuwing en waarvan de laatste uitwassen nog steeds niet zijn uitgewist.
Er zijn nog veel meer redenen te bedenken waarom de beide Rotterdamse alternatieven hopeloos zijn. Ik laat het hier nu even bij. Afschaffen betekent afschaffen (hoe jammer misschien ook), maar laten we dat dan nu wel doen!