dinsdag 20 maart 2012

Drie decentralisaties, wie let op de besparing?

Begeleiding van de AWBZ naar de WMO, Jeugdzorg naar de gemeente en de Wet Werken Naar Vermogen, de gemeenten hebben het er maar druk mee! De aandacht richt zich vooral op de inhoud van de zorg en de dienstverlening. Als echter de besparingen niet worden gehaald heeft de wethouder financiën een probleem. Naast de inhoud, is de decentralisatie vooral een bedrijfsvoeringsvraagstuk. Wie dat nu niet onderkent, betaalt straks de rekening.

Door de decentralisaties wordt het gemeentefonds verhoogd van ruim 16 miljard naar dik 24 miljard. De uitkering wordt voor elke gemeente gemiddeld met de helft verhoogd en dat betekent dat er op de totale begroting van een gemeente (waarvan het gemeentefonds een deel is) zo’n 17% bij komt. Het gaat om enorme bedragen. Daaraan gekoppeld zijn forse besparingen. De nieuwe werkwijzen moeten 5 tot 10% goedkoper zijn dan voorheen. Door de omvang van deze aardverschuiving is een procentje meer of minder het verschil tussen een zwembad openen of een zwembad sluiten.

De decentralisaties moeten tot lagere kosten leiden door efficiency, ontschotting en nieuwe samenwerkingsvormen. De praktijk is echter grillig. Vanuit het Rijk en de VNG zijn er transitiebureaus, voorbereidingscommissies en pilots, die hun eigen transitiekoker veelal niet overstijgen. Binnen de gemeente zijn het vaak meerdere portefeuillehouders en meerdere afdelingen, waardoor afstemming lastig is. Wie de sociale media volgt ziet daar dat er veel discussie is, maar vooral binnen de eigen kolom. De discussies en initiatieven vinden met name vanuit de inhoud plaats. Wat betekent het voor het gezin? Hoe zit het met zelfregie voor cliënten? Wat wordt de rol van het CJG? Op zich allemaal goed en nodig, maar van een zoektocht naar bedrijfseconomische voordelen door de beleidsvelden heen, is weinig te merken.

Vanwege de grootte van de bedragen en de risico’s die ermee samenhangen, zou het logisch zijn dat binnen elke gemeente de wethouder financiën en de afdeling middelen nu als een bok op de haverkist zouden zitten. Zij moeten ervoor zorgen dat de transities integraal gebeuren en zij moeten erop sturen dat zo de besparingen kunnen worden gerealiseerd. Waarom gebeurt dat dan onvoldoende? Eigenlijk zijn er twee redenen. Ten eerste zijn de decentralisaties elk voor zich technisch complex. Veel beleidsmedewerkers kunnen één kolom overzien, maar weinigen het hele gebouw. Voor de “fineuten” geldt dit evenzo. Ten tweede is de urgentie nog niet voelbaar. Als de besparingen niet worden gerealiseerd omdat er nu geen goed integraal fundament wordt neergelegd, dan ontstaat de pijn pas over een jaar of twee. Moet het zover dan maar komen? Beter van niet. De wethouder financiën is nu aan zet!

Voor meer info zie www.lokaal-actief.nl